Vooruit met de geit
Het is altijd spannend als je een hond tegenkomt; zelfs aangelijnd kan hij ineens de gekste dingen doen, zoals tegen je opspringen of ineens blaffen of grommen. Tijdens een lange fietstocht op Formentera, het zonnige eiland in de Middellandse Zee dat uitsluitend met een veerpont te bereiken is, bleek dit maar weer. Een jonge herdershond (waar hij ineens vandaan kwam zal altijd een raadsel blijven) schiet uit de berm tevoorschijn en rent vrolijk achter mijn fiets aan.
‘Hij krijgt er snel genoeg van’, denk ik, maar nee hoor: na een half uur rent hij nog onvermoeibaar aan de rechterkant mee. Af en toe kijkt hij naar mij op met zijn trouwe bruine ogen, blaffen doet hij gelukkig niet. Misschien heeft hij daar nét geen adem genoeg voor?
Moet ik omdraaien en stoppen op de plek waar hij tevoorschijn sprong? Wat is de beste optie? Er is, behalve de hond, geen hond te bekennen, dus raad vragen gaat ook al niet. Goede raad is duur. Die kan ik trouwens toch niet betalen, want ik heb mijn laatste duiten aan de verhuurder moeten afstaan vanwege de borg. Ongemakkelijk tuur ik in de verte om te zien waar de weg naar toe gaat. Daar lijkt het fietspad omhoog te lopen, de heuvels in.
Ineens zie ik een heel stuk verderop nóg twee fietsers; zijn zij net als de hond ineens tevoorschijn gekomen uit de bosjes? Vreemd, maar dit kan mijn redding betekenen. Ik zet mijn voeten stevig op de pedalen en maak vaart. De hond zet er ook een tandje bij. Na zo’n tien minuten flink doortrappen passeer ik het stel; zij zijn een stuk ouder dan ik en zij gaan lang niet zo hard. Ik eerst ook niet, maar nu heb ik een missie: de hond zien kwijt te raken.
Terwijl ik ze passeer groet ik en steek mijn hand op. Zij groeten terug en kijken aarzelend naar de hond aan mijn zijde. ‘Niet van mij’, roep ik terwijl ik flink afstand probeer te creëren. Het werkt! De hond houdt in en loopt nu braaf rustig naast de fiets van de oude dame. Nu minder ik tempo, en niet alleen omdat de weg begint te hellen. Hè, wat lekker rustig, zo zonder hond.
Dit alles schiet mij in gedachten als ik op mijn zonnige wandeling in Nederland in de verte een dame met een teckel zie naderen. De hond is mij niet vreemd; onze eerste kennismaking was verre van aangenaam. Ik kon ternauwernood voorkomen dat hij in mijn wandelschoen zou bijten. Nu gaat het een stuk beter; hij blaft en gromt niet eens. Dat had ik trouwens ook niet kunnen horen, want de andere hond die met de dame meeloopt maakt toch een kabaal! Wel een gek geluid voor een hond, denk ik. Meer het gemekker van een klein kind, vreemd.
Dat gemekker blijkt te kloppen want het tweede dier aan de lijn, naast de teckel, is een geitje. Eén week oud, vertelt de dame. Ze heeft er ook nog één op de arm, maar die is moe en houdt zich kalm. Zijn tweelingbroertje wil aan de hele wereld laten horen dat hij er tabak van heeft. Veel te ver voor zijn korte beentjes. En dan kan hij zijn moeder ook ineens niet meer vinden. Bah, wat een rotdag.
Moeder Geit is overleden, helaas, en nu neemt de dame, een vrijwilligster van de kinderboerderij, de tweeling mee naar huis. Daar krijgen ze lekker een fles en een warme doos om in te slapen. Net als alle andere baby’s. Het is lang geleden dat ik zo’n klein geitje aaide; tijdens Corona mocht je niks aanraken, geen mensen en zeker geen dieren. Allemaal zo besmettelijk als de pest.
Nu kan het weer en ik leef me uit; oh, wat een heerlijk zacht diertje. Even vindt hij het fijn en houdt hij zich stil, maar dan begint het gemekker weer: ‘Honger en dorst! En zodra ik mijn fles op heb , wil ik slapen!’ Het is duidelijk zichtbaar in de spleetpupillen die zo kenmerkend zijn voor zijn ras. Tja, jammer, maar ik moet verder en hij zeker. Mijn eerste knuffel na Corona, van een baby-geit, wat leuk!
Thuis bij een bakje thee mijmer ik nog even over deze bijzondere ontmoeting; het is toch een vreemde wereld. Aan de ene kant mensen die zich met hart en ziel inzetten voor de opvang van thuislozen, mensen én dieren, aan de andere kant mensen die met bommen en granaten verwoesting zaaien onder hun eigen volk. De vrijheid die we hebben herkregen nadat de Corona-maatregelen vorige week vrijwel allemaal van tafel gingen blijkt pure luxe, een luxe die het waard is om voor te knokken.
De tijd na de Corona-regels, het begin van de periode dat we weer als vanouds verder kunnen met ons leven, ik had het me eigenlijk iets anders voorgesteld. De velen die nu in quarantaine zijn vanwege alle besmettingen (door de versoepelingen en het vieren van Carnaval) óók, denk ik.
Ja, mijn orkest repeteert weer en we hebben zelfs de derde helft met warme snacks om van te genieten met z’n allen. Ja, in de tuin en in de berm staan de voorjaarsbloemen vrolijk te bloeien en het wordt tijd om de peulen en tuinbonen een plek te geven. Het weer is al de hele week prachtig, ik ben gezond dus wat heb ik te klagen? Maar op de uitgebreide journaals zie ik beelden van een apocalyptische wereld, het benauwt me enorm. En toch: helpt het als ik niet slaap en me zorgen blijf maken?
De herinnering aan de zachte warme vacht van het geitje komt bovendrijven; de herkenbare blik uit zijn vreemde pupillen. Ondanks onze verschillen voelen we ons verbonden in ons streven om er het beste van te maken. De inzet van de dame om hem en zijn broertje een zo goed mogelijke start te bieden. En het vaste voornemen van het diertje om het niet op te geven. Ik haal diep adem. Dan ga ik mijn oude broek aantrekken. Mijn laarzen staan al klaar in de schuur.
Ik heb geen tijd te verliezen, Corona is voorbij, het leven gaat verder: vooruit met de geit!
Reageren op 'Vooruit met de geit'? Stuur een mail naar marianne@coronkels.nl
Nóg een Coronkel lezen? Klik op deze link: Verhalen